
The Maniac – Benjamin Labatut
Wie na het lezen van ‘The Maniac’ van Benjamin Labatut nog steeds denkt dat Oppenheimer de vader van de atoombom is, moet het verhaal echt herlezen. Het ware genie in die tijd was namelijk Jancsi (Johnny) von Neumann. De atoombom is slechts een van de technologische ontwikkelingen die hij met zijn scherpe geest mogelijk heeft gemaakt.
De romantische verhaallijn van veel technologische ontdekkingen is die van het geniale individu dat baanbrekende dingen uitvindt. Een mythe die Walter Isaacson in ‘De uitvinders’ even meeslepend als doeltreffend om zeep helpt. Baanbrekende technologieën zijn zelden het werk van één persoon, maar in de regel het harde werk van een team van mensen.
In het geval van de ontwikkeling van de atoombom hadden de Verenigde Staten een onwaarschijnlijk team bijeengebracht. Een bonte verzameling erkende knappe koppen, veelbelovende natuurkundigen, wiskundebollebozen en superspecialisten werkte aan een wapen dat een mijlpaal in de menselijke geschiedenis zou vormen.
Wie in zo’n gezelschap bovenmatig opvalt, moet wel heel erg speciaal zijn en dat was Von Neumann zeker. Hij bedacht niet alleen de computer die nodig was om de ingewikkelde wiskundige berekeningen te maken voor de ontwikkeling van de atoombom, maar schonk later het leven aan het begrip wederzijdse gegarandeerde vernietiging (‘Mutual Assured Destruction’), het concept dat er tot op de dag van vandaag voor heeft gezorgd dat atoommachten hun wapens nooit tegen elkaar hebben ingezet.
Later stort Von Neumann zich op zijn meest ambitieuze project: de ontwikkeling van zichzelf voortplantend kunstmatig leven. Een project dat biologie, technologie en computerwetenschap moest verenigen. Von Neumann kreeg kanker en heeft deze droom nooit kunnen verwezenlijken. Toch bleek ook hier hoe ongelooflijk helder en krachtig zijn geest was. Het principe dat hij had uitgedacht voor de kunstmatige voortplanting bleek later wel heel erg te lijken op het biologische, toen de werking van RNA en DNA werd ontrafeld.
Het verhaal in ‘The Maniac’ wordt verteld door collega-wetenschappers die met hem te maken hebben gehad, zijn vrouw en dochter, plus andere mensen die ergens in zijn leven een al dan niet officiële rol speelden. Je vergeet daardoor dat het boek fictie is, al kloppen de feiten verder wel. Het verhaal verteld uit de monden van de mensen rondom hem heen, maken dat je boek leest alsof alles precies zo is verlopen. Is dat erg? Nee, de lezer wil na ieder hoofdstuk weten hoe het verder gaat en vliegt door het boek heen.
Na de dood van Von Neumann gaat het verhaal verder met de ontwikkeling van kunstmatige intelligentie. Op de kaft van ‘The Maniac’ wordt de geschiedenis van het Hongaarse genie gebracht als een strakke lijn die uiteindelijk tot de huidige en toekomstige vormen van kunstmatige intelligentie leidt. Hoe spannend en uitvoerig beschreven de nederlaag die de beste Go-speler ter wereld Leo Sedol tegen de supercomputer AlphaGo leed ook is, voelt dit deel van het boek voor mij toch als een lichte trendbreuk.
Het gevoel is lastig te omschrijven. Misschien heeft het te maken met hetgeen Von Neumann aan het eind van zijn leven zei over kunstmatig leven. Zo’n computer moet volgens hem niet gebouwd worden, maar door groei ontstaan. Het zou taal moeten begrijpen, kunnen lezen, schrijven en praten. En het zou moeten kunnen spelen, als een kind. Is dat de weg die we met AI zijn ingeslagen? Ik twijfel, maar laat dat vooral geen reden zijn om ‘The Maniac’ aan je voorbij te laten gaan.







